goederen (c) Anna Carlier
en gastschrijvers





zaterdag 16 november 2013

Hersenspinsels. 1. Rechter hersenhelft, bovenste verdieping, deur 1. Aanvullend verdiep.




Door de wereld heen, er om door, langs onder en boven. Ik ben daar nog nooit geweest. Snotjong, zeggen ze dan, verloren in uw eigen land. Ge zijt verloren gelopen in uw eigen doolhof. Gekapt en geknipt door uzelf. Het is uw eigen fout. Dat ge verloren zijt. Zo een dingen zeggen ze dan. Om u goed te doen voelen. Genegenheid. Dat voel ik niet. Wanneer ze dat zeggen. Door de wereld heen, er om door en langs onder en boven. Er graag stevig in, hard er in, gestoord hard. Dan trillen, om mijn as.

"Waren jullie ook zo teleurgesteld toen ge hoorde dat de Sint ni bestond? Da was gelijk de ergste dag van mijn leven. De Sint bestaat ni ofwa? Godverdomme moeder. Dus gij hebt al die jaren tegen mij gelogen? En ja gij ni alleen, ons vader ook. Zo ging da toen." Groeten uit de zomer. In de zomer is 't warm. soms.

Geen van mijn vrienden lijkt op u. Ge weet niet of we vrienden zouden zijn geweest moest ik dat niet hebben gezegd. Ik weet het ook niet. Jammer he. En 't gaat maar voort ondertussen. 't Is nogal rustig in mijn hoofd, gisteren. Vandaag is 't echt rustig. Ik vraag mij af, het is niet echt tegenstrijdig. Ik wou die persoon zijn, liefst. Ik wou die persoon zijn, die mee mocht gaan. Met u. Gelukkig zijn hier ook hemelen aanwezig. "Simon waar denk je aan?"

Ik heb mezelf vast gezet. Gekrompen in een ballon. Een blauwe ballon. Gekrompen tot de grond. In een aarzeling. Ik zat in een grote, blauwe, ballon-achtige aarzeling. Daarna een pijntje. Een blauw pijntje. Ah. Ah. Ah. Ah. Ah. Ah. Een klein pijntje.

Er is eigenlijk geen verhaal.
Geen boos, geen verdriet
Die muziek is, die tilt u zo op
Da ge niet moet denken
maar kunt meegaan… in de muziek
als de twee stukken gedaan zijn, dan is het gewoon nog rust

Opgemaakt voor het hiernamaals stap ik de wachtkamer binnen
Geen zomers sfeertje in de balkonnen van mijn dood
de ouderdom verjongt mijn jeugd
gespiegeld aan de storm in mijn hoofd

het regent , druppelt in plensjes op mijn hoofd
de krant boven mijn hoofd tracht het te begeven
ik roep "hoe nog even vol"

Mijn held bestaat uit verschillende moordenaartjes.
Als in 1 om de nuchtere ik die ik wil zijn als in 2 relativeringsvermogen naar de botten als in 3 ik soms niet meer weet wat ik juist had bedacht
Met held bedoelde ik mijn liefde.
Mijn liefde bestaat uit verschillende troempanpetjes en strilifoneesjes.
Strilifoneesjes.
Dat zijn kleine (vandaar de sjes), geen chineesachtigen, vergis u niet, visjes uit de strilonese zee, die zee is niet waarneembaar met het blote oog. (Ik bedacht eventjes: is er een zee waarneembaar met het blote oog? Gans de zee? Echt alles van die zee? Dat terzijde) Dus die zee, de strilonese zee, dat is de zee van de strilifoneesjes. die visjes. En die zee, leeft in een gezelschap van troempanpetjes. Want moesten de troempanpetjes niet bestaan hebben. Dan bestonden er ook geen strilifoneesjes. Omdat dus de troempanpetjes gezelschap zijn van de strilonese zee. Die strilifoneesjes moeten daarom dus ook met veel zijn. Want die zijn ni zo graag alleen. Daarom zijn er dus ook ontelbaar veel strilifoneesjes. Zo. Zot.
Mijn liefde bestaat dus uit verschillende kleine deeltjes, sommige al groter en duidelijker als anderen, die praktisch niet met het blote oog waarneembaar zijn (buiten dan misschien een paar troempanpetjes), die samen dus mijn liefde vormen. Mijn liefde voor u, blijf u niet vergissen, dit alles verwijst maar naar één liefde he. Die voor u.