de grond tot aan de horizon
de lijn in de verte
ik wil er naartoe lopen
om dan af te springen
de dieperik in
alleen gezoef van het eeuwige vallen
niets dan naar beneden getrokken worden
misschien geflapper van mijn bloemenjurk
een eeuwige zucht met zacht geflapper
zou dat slijten?
uw kleding?
van eeuwig te vallen?
als er geen licht schijnt om het af te bleken?
geen wrijving -
met de lucht
door de wrijving met de lucht -
de lucht veegt alle bloemen eraf
maar ik blijf vallen
met een wit kleed
het blijft flapperen
flap flap
in de wind
uw haar
valt uit
uw tanden
verkruimelen
uw benen bengelen
als slappe vodjes
achter uw romp
die stilaan verschrompelt
het vlees moet wel verteren
maar wie eet het op?
het rot
wordt bruin
wie eet het op?
de lucht
de lucht eet het op
de lucht eet alles op
uiteindelijk
tot alleen nog het laatste deeltje van mezelf dapper verder valt
één klein celletje
durft de dieperik verder in
misschien zingt het ondertussen wel een liedje
voor zichzelf
op het ritme van de lucht
op het ritme van het gezoef
of misschien draagt dat celletje nog een lapje stof
heeft het z’n eigen wit kleedje
en flappert dat
en zingt hij op dat geflapper een liedje voor zichzelf
flap
tot ik niets meer ben
niets van mij valt