Elke ochtend staat zij daar, gebroken been en zenuwachtig.
Ik vraag mij af waar ze naartoe wil gaan. Maar elke keer verdwijnt ze weer, zonder
dat ik het zag. Zonder dat ik zag naar waar of wie haar meenam of ze hinkte of
ze viel. Ik doe nochtans mijn best te blijven kijken, haar geen moment uit mijn
blikveld te laten gaan. Het moet zijn dat ze in een oogwenk kan verhuizen naar
daar waar ik dus nog niets van weet. Of misschien weet ik er wel alles van, maar
is die kennis onbenut aangezien ik niet weet waarheen ze gaat. Ik heb haar wel
ter plekke al zien dartelen, met dat gebroken been, ingepakt van enkel tot lies
(haar rokje komt erover, ik kan niet werkelijk zien hoe hoog het gaat,
misschien zijn ook haar bekken wel gebroken). Of dartelen is veel gezegd, het
is eerder een soort hinken. Dat kan ook niet anders met zo’n blok, dat neem je
niet zomaar mee. Het trekt, het sleept, vertraagt, beklaagt. Ze vraagt zich op
die momenten misschien af, waarom ze deed wat ze deed waardoor haar been (of
bekken) gebroken werd. Zo gebroken zijn en toch zo zenuwachtig. Dat schept
verwachtingen bij mij. Waar gaat ze heen? Wie brengt haar weg? Stapt ze in of
op? Wil ze? Heeft ze zin? Denkt ze dat de bus hier stopt? Elke ochtend staat
zij daar, gebroken en alleen. Ik weet niet hoe en ik weet niet waar, maar ze
gaat ergens heen.