draag laarzen als het regent
en als ze enteren
grijp ze beet bij hun dikke pinken
ontwijk hun grommerig gegraai
zeg hen dat het pijn doet
en laat hen gaan
poëzie allerlei
Kom terug kom terug
Lokt het land
Ga weg, verdwijn
Dreigt de bom
Wie waar eerst
Bedenkt een mens
En nog een mens zegt
Ik ben meer dan een flard
Dit is mijn palm
Dit is mijn borst
Dit is mijn water
wat is mijn land?
De grond waar ik op sta, ga
Waar ik thuis adem
Waar ik moeder
vader
kind
Mezelf vind
Hoor mijn borst
Voel mijn palm
Zie mijn traan
Schud mijn hand
Even gek als mij
Maar gekker dan de waarheid
Wij slaan nergens op
Dat zouden wij nooit doen
Het loont niet de moeite
Dus houden wij onze armen
Strak aan ons lichaam gebonden
Op stoutmoedige dagen met spandbandjes
Op zondag met lijm
We schieten te kort
En dwingen ons daarom in allerlei bochten
Krom als een haas springen we bokkig tot we alle knorrigheid verdwenen hebben
Dus ja
Slaan
Neen
Nooit
Vreemder wordt het niet
Ik zal u helemaal kapot maken
U doelgericht fileren
Uw huid villen en uw weke vlees eronder op mijn boterhammen smeren
Ik zal uw beenderen verbrokkelen
Uw organen persen tot paars sap
Uw vingerkootjes sprokkelen
Ik eet uw hersenen als pap
Ik ontleed u hele hebben en uw zijn
Zelfs uw tong laat ik mij niet ontberen
Wat van u was wordt van mij
strottekopkeelpijpslokdarmleiderlucht
aortadarmnagelsleutelaarszucht
haarsnorsnotzakbloedarmoren
traanpismergbeenvoorhoofdkantoren
Tot ik alleen nog uw sputterend hart in mijn palm hou en kan kiezen
Zal ik het houden?
Of u helemaal verliezen?
(Voorwoord) Laat varen alle hoop gij die hier verder leest
dit is een vies gedicht met een bittere nasmaak
Het heeft als doel duisteren
excuseer, geen schoonheid, geen verbinding
dat maak ik later goed, beloofd, of niet, want er was geen hoop
zo nu genieten van mogen lelijk te zijn
de avond voor de dag voor aller zielen
(Hoofdstuk één, het enige hoofdstuk)
In het zachte vlees dat woont onder een dikke teennagel ligt een eitje te wachten
Als het losbarst
openpopt
-snap-
Vloeit het vocht eruit
Druipt naar buiten
Teen in het vochtwater van het nieuwe leven
MOMENTUM
Een nieuw zilvervliesvisje is geboren
Kruipt nieuwsgierig doch licht wantrouwend
vanonder ’t vlees
De wereld in
Op zoek naar vuil
Op zoek naar schurft
Op zoek naar rot
verderf
lege borstkassen
vort azijnpissersbrein
Waar het kan teren
Groeien
Rijzen
Kuisen
Tot het voldaan z’n eigen verse eiers legt
Tientallen
Honderden
Pop SNAP plop Spet PATS
Die een voor een open kletsen
het brein volledig verteren
Tot een sappig drabje
Dat wegvloeit
Als zure soep tussen de tramsporen
Die leiden naar de banlieues
Waar ze verdampen tussen hete autobanden
Het is pikdonker
Niemand ziet de mist die optrekt
Als een waas voor onze ogen danst
We turen
Smaken zuren
Missen andere smaken, een palet
Nog even wachten tot de zon weer later ondergaat
(Tot stot)
Nog één laatste keer
Adem
uit.
in het laatste beetje avondzon
spaghetti op het vuur
af te werken met feta, pecan en kikkererwten
voel ik me heel
gelukkig dat ik zo meteen mijn dochter
binnenkort zus
kan halen
voldaan dat ik vandaag moeder was
boodschappen deed
nadacht
rustig bleef
tijd nam.
vliegjes lijken op schitterende pluisjes
slakkensporen versieren de toegang naar ons stadsterras
wat wonderlijk hoe ik naar de winkel rij
ajuinen
courgette
wortel
champignon
bataat
betaal
terug keer op mijn lange fiets
waar achter mij kinderen en boodschappen kunnen vertoeven
en dat ondertussen
jij groeit
avocado groot
om binnenkort meteen al broer te zijn
morgendworstelingen
broodjes met appelsap
we willen wel eens weten hoe de aankomst is verzekerd
groeistriemen
in mijn wangen past de horizon
hoge bruggen hebben genoeg plaats om onder te varen
maar soms is de heuvel nu eenmaal niet groot genoeg
als ik jouw broek zie (het bleek zelfs een rok) krijg ik kou
de sneeuwval dikt ons wol aan
het schaap heeft wolk
de winter raast
wij voorbij de laaghangende zon
die protesteert voorlopig ons voorbij te laten schieten
hangt dapper vol
wanner het alweer avond wordt
turen we naar de schemerschacht
we trachten de horizon in onze wangen te passen
trappen de wereld onder onze voeten weg
trekken ons op aan de laaghangende zon
vingertoppen stelen bevroren dauw van het wintergras
sprokkelen elke lach, alle hoop die jij rond je strooit
wil jij, hoe jij schoonheid ziet,
wil je ons dat keer op keer blijven leren?
Wie weet glijdt mijn hand straks onder u
Wie weet speelt mijn lip
een spel onder het bloemengaaskleed van de gastvrouw
Het is aan u om te beslissen of ge meegaat
Maar het is nu of niet
Alleen JA kan ons voldoen vanavond
Wij gaan in bad
Tot het nat genoeg is
Ik zou mijn best doen te denken dat ge krokant zijt
als ik bijt
Maar uw vlezig wandel wil mijn tong
Er is geen einde
Alleen een nachtwaker en uw vonkenvaart
Ter ere van mevrouw Platteau
Er doolt een man in mij
Rusteloos
Soms klemt hij zich met armen en benen
(Af en toe met tanden)
Om mijn borstbeen
En weigert te vertrekken
Zelfs nadat ik het vriendelijk vraag
Zelfs nadat ik smeek
Zelfs nadat ik scheld en roep
hem uitmaak voor buikloopgorgelaar
Hij klemt zich steviger vast
Spuwt in mijn longen
Zelfs als ik mijn hele lijf doe beven
Als ik schud met heel mijn hebben en houden
Hij houdt vol
Hij lost niet
Mijn adem stokt
Een vaag deken drukt me naar beneden
Verstopt vinden slechts tranen hun weg naar buiten
Wat heeft Lotta aan?
Freek werpt een vraag onder het deken.
Een witte berenjas.
Een roze wollen sjaal.
Ze lacht naar mij.
De man zwemt langzaam weg.
Hij werpt een snik en gaat weer in mijn aderen wonen.
introlude
maan
glasbol
wederhelft
palingdroom
moordpaling
hoofdstuk één
wij waren eens een man
wij waren eens een wezenloze man
wij waren eens een man die hurkte
in het stof
en blies
opbliesstof
wederopbliesstof
wij waren eens een vrouw
die plensde een emmer water op het stof
met de modder kon je ten minste nog kastelen maken
of mastellen en dan opsmikkelen
we maken steeds meer dingen om op te smikkelen
we bevuilen ons met kruimels van zandkoeken
stoppen ons tot de naad vol
wol
het is een wolstrand
allemaal korte eindjes en we zoeken ze
aan elkaar te knopen
of dat kan toch een spelletje zijn
zoals korreltjes zand door onze
handen vingers laten glippen
aan onze lippen hangt er een
draadje
dat moet eraf
we trekken eraan en de vermomming van rond ons vel
komt los
we waren helemaal geen spaghettimonster
we waren geen vrouw
we waren geen man
we waren hopeloos
en kusten onze polsen
omdat we geloofden
dat we poezen waren
die de bollen wol uiteengereten hadden
we zaten in een ander lichaam
jaja
met z’n allen
en de vraag was
wie gaat er naar de winkel?
want de vorige keer was het zonder geld
en was de winkel weggesprongen
toch toch
kom kom
zo gaat het niet
we hadden zelfs boodschappentassen mee
van die kleine zakjes
zonder gaatjes
om de tomaatjes in te doen
want toen
weet ge nog
vielen ze door de gaatjes
de tomaatjes
en door de grond
zakten we van schaamte
Lotta heeft een neushoorn
Er bestaan nog wel kinderen op deze wereld met een bijzonder huisdier
Jona heeft een walvis
En Belinda een giraffe
Maar Ludwig
Want zo heet de neushoorn van Lotta
Is een heel bijzondere neushoorn
Dat moeten jullie niet zomaar van me aannemen
Ik zal je vertellen waarom dan wel
Ludwig is alleen
Of ja, hij heeft wel een goede vriend aan Lotta
Lotta zorgt heel goed voor Ludwig
Ze kuist zijn poep af nadat hij kaka deed
Ze zingt liedjes als hij triest is en niet wil slapen
En ze zet altijd z’n bakje met eten klaar (in de tuin, daar is hij het liefst)
Ludwig heeft geen broers of zussen
Geen ouders
Geen kinderen
Geen tantes of nonkels
Verre neven nichten
Zelfs niets aangetrouwd
Of leeft stokstaart Eddie nog?
Die was getrouwd met de tante van zijn achterkozijn Ludo
Hoe dan ook
Er is er maar één als Ludwig
En niet zoals ze zeggen
“Er is er maar een zoals jij”
Ja, natuurlijk
Iedereen is uniek enzoverder enzovoort
Maar er zijn er nog,
waarschijnlijk nu naast jou in de zetel (of nog aan tafel?),
Met een neus
En een mond
En tanden
Maar staat er bij jou in de keuken iemand met een hoorn?
Goldie de eenhoorn, het ingebeelde vriendje van je broertje, telt niet (die is niet echt)
Ludwig daarentegen
Heeft een mond
En tanden (enkele, scheve, bruine)
En een neus
Maar wat voor een!
Een hoornneus
Ludwig is de enige op de wereld met zo’n hoornneus
Dat is een beetje triest
Voor Ludwig
Maar ook voor ons
Of voor de wereld
En voor Lotta
Lotta geeft Ludwig daarom vaak een extra knuffel
Net wanneer Ludwig het niet verwacht
Of een kusje op zijn rechter achterpoot
Of net op z’n bips
Er is wel liefde hoor, tussen die twee
Bijzondere liefde
Uitzonderlijke liefde
Tussen een meisje van twee
En een neushoorn
De laatste op de wereld
In het volgende verhaal vertel ik jullie misschien wat we doen met dit probleem
Hoe we het oplossen
De titel van dat verhaal is
‘De oplossing voor de eenzaamheid van Ludwig’
Ik hoop dat je het ook leest
Dat je het even graag wil oplossen als mij
In dit verhaal vertel ik wat over het dagelijkse leven van Lotta en Ludwig
Ludwig is braaf
Maar soms ook stout
Gisteren liep hij achter Jordi aan
Hij wist van geen ophouden
De juf van Lotta zei dat Ludwig thuis moet blijven
Dat vindt Lotta heel jammer
Vooral voor Ludwig
Want dan is hij helemaal alleen thuis
En hij is sowieso al alleen
Dan is hij dubbel alleen
Alleen alleen
En 1 + 1 is 2 dus eigenlijk is hij alleen alleen alleen
Denkt Lotta
Neen dat klopt niet
Lotta zou beter wat meer opletten in de les
In plaats van aan Ludwig denken
Maar ze denkt zo graag aan Ludwig
Nog liever is ze bij hem
Ze vindt het heerlijk om samen met hem een ijsje te eten
Of in de tuin te liggen en naar de wolken te kijken
Of een ritje te maken door de stad
Lotta is gelukkig
Alleen een beetje verdrietig wanneer ze denkt aan het alleen zijn van Ludwig
Ludwig laat wel van zich horen dan
Hij gaat wat grommen
Met zijn poten slaan
Soms geeft hij Lotta een stoot
Dat doet pijn
Maar Lotta weet beter
Ludwig voelt zich triest en alleen
Ze geeft hem een beetje extra liefde
en een blaadje sla